Binnenkort verschijnt een nieuw boek van Yoke onder de titel
Onbewoonbaar verklaard: CVS & fibromyalgie ongecensureerd.
Hieronder een voorpublikatie van de inhoud van het boek.
Het boek is niet in de winkel te koop,
maar wordt via WWAOW on-line verkocht: klik hier.
Van de hand van Yoke Boon, Vlaams ME/CVS- en fibromyalgiepatiënte,
verscheen in 2004 het boek Strandstoel in mijn keuken (informatie: klik hier).
Voor de website van Yoke: klik hier.
Voorpublikatie

Voorwoord
Tussen het uitgeven van mijn eerste boek, De strandstoel in mijn keuken
(2004), en de publicatie van dit dagboek, voorjaar 2008, is er veel
veranderd. Veranderd, helaas, in negatieve zin. In één woord:
achteruitgang! Wat ik toen al erg vond en pijnlijk, was niets vergeleken
met wat de jaren na 2004 ons brachten. Met meer hulpmiddelen en hulp in
huis gaat het nog steeds niet. Het doodzieke gevoel heeft plaats gemaakt
voor een gevoel van een schrijnend, onmenselijk ziek zijn en pijn die
alom aanwezig is en waar geen einde aan komt.
Toch wil ik weer schrijven, voor mezelf, voor anderen…
Het is sterker dan mezelf. In
tegenstelling tot het gepolijste, gecensureerde en zalvende van De
strandstoel is dit dagboek zoals het is: hard, de naakte waarheid,
zonder franjes. Ik besef dat ik hierdoor mijn nek uitsteek en dat dit
misschien reacties zal uitlokken. Maar dit is nu eenmaal de situatie en
ik neem geen blad voor de mond. Dit is waarschijnlijk mijn laatste boek
en ik wil het allemaal gezegd hebben. Het leven zoals het is: leven met
zware CVS en fibromyalgie.
Eerst wil ik duidelijk stellen dat ik behoor tot de 5% CVS-patiënten die zware CVS
heeft en slechts één plaats verwijderd is van het laatste stadium waar
ik regelmatig in vertoef: het plantaardige bestaan. Tot nog toe ben ik
hier telkens stilletjes kunnen uitraken.
Elke CVS-patiënt is anders en er zijn er 95% die beter zijn dan ik. CVS-ers die,
mits de nodige beperkingen een soort bevredigend leven kunnen aanhouden.
CVS-ers die stagneren of die wat beter worden. Dan heb je diegenen die
blijven achteruit gaan en niet weten waar het einde is. Tot die laatste
groep behoor ik en ik wil anderen hiermee zeker niet verontrusten of afschrikken.
Het is gewoon mijn werkelijkheid die ik opteken, zonder gêne. De grote lijnen komen
waarschijnlijk bij ieder van ons terug.
Ik wil mijn CVS-lotgenoten niet ontmoedigen met mijn verhaal. Net zoals ik is ieder
van hen uniek. Ik hoop dat zij zich kunnen blijven optrekken aan de
kleine dingen, het volhouden omdat het sommige dagen iets beter gaat,
zich tevreden kunnen stellen met de gang van zaken van elke dag, hun
beperktheden aanvaarden. In mijn zwarte cocon leef en vecht ik ook nog steeds, dus…
Dit dagboek is mijn leven met zware CVS, zoals die werkelijk is. Alsof je elke dag
dieper in een put wordt geduwd, waar eerst nog een ijzeren ladder staat
waar je je kunt aan optrekken. Daarna is die ladder aangetast door de
tand des tijd en bros geworden, zodat elke poging tot klimmen in het
niets valt, samen met de kapotte sporten. Je toekomstbeeld verandert, je
kijk op de wereld wordt alsmaar beperkter en pessimistischer. Je hoop
dat het morgen beter wordt, wordt de kop ingedrukt. Je empathie smelt
als sneeuw voor de zon. Alsof je op een vlakke, eentonige, uitgeholde
weg loopt met oogkleppen op, en af en toe een val maakt van een steile
helling. Een omringde, donkere weg met torenhoge wanden, bezaaid met
pijn, ziekte en bedlegerig zijn. En als je stapt, kan dat slechts in één
richting: dieper, meer het donker in, weg van het licht.
Woensdag, 6 december 2006
Tot nog toe blijf ik, moedig vind ik van mezelf, in leven voor Niels en Dirk. Meer
dan dat is het niet. Ik denk dat ik van ons huis, samen met hen, een
thuis maak. Maar meer en meer maakt die rotsvaste overtuiging plaats
voor de gedachte aan een huis in verval. Ik beschouw mezelf
als een bouwvallig huis waarin Niels en Dirk moeten wonen, met
alle gevolgen vandien. Ze moeten uitkijken waar ze lopen op de vermolmde
vloeren en luisteren angstig naar elk verdacht gekreun en gekraak
waaronder dit huis gebukt gaat. Geen veiligheid meer, geen geborgenheid
of warmte. Een huis dat geen bescherming meer biedt, waar angst leeft
voor een instorting. Geen veilig dak meer boven het hoofd, maar een huis
dat nauwelijks gered kan worden van de sloop. Met slapeloze nachten voor
hen die er wonen. Geen veilige thuishaven, maar een schim van het
stevige, betrouwbare huis dat het vroeger was. Waar stilte de koude,
ijzige sfeer benadrukt. Lege kamers zonder warmte, enkel opwaaiend stof
in het achtergelaten puin. Dit lichaam is te versleten, te bouwvallig om
er nog iemand in te huisvesten. Een krot waar het dak lekken vertoont,
de plankenvloer kraakt, de kieren tocht doorlaten en de muren barsten:
“onbewoonbaar verklaard!”
“Betreden op eigen risico”, zou er op een bord moeten boven hangen, ter waarschuwing
van onbevoegden en onwetende zielen, want uiterlijk lijkt het huis
stevig en lekker warm, mits een opfrisbeurt. Een ruïne die met wat
fantasie laat zien hoe mooi het vroeger was: fier en statig, met een
open deur voor iedereen. Ik voel me als in een cocon, vastgeweven in dit
onbewoonbaar verklaard huis dat mijn lichaam is. Het schrijnende besef
van wat er écht gaande is en het weinige van wat er nog maar over blijft
van een vol leven, slagen me als een mokerslag in het gezicht.
In de vele relaties die ik heb verloren, heb ik er één belangrijke bijgekregen, een
vriend voor het leven: de dood. Hij is voor mij geen akelige
voorstelling, maar een geruststelling. Magere Hein loopt naast mij, dag
in dag uit, niet vlugger, niet trager, in gelijke tred. Op de bank zit
hij naast mij en ik weet dat, als ik mijn hand uitsteek, hij me meeneemt
naar een plek zonder pijn, zonder ziek zijn, zonder vertwijfeling en
zonder schuldgevoelens. Dadelijk en instantklaar, van de ene seconde op
de andere. Welke vriend kan je dit alles eerlijk en onvoorwaardelijk
garanderen, ik vraag het je?
Op mijn begrafenis zou er moeten gelachen worden, gedanst en opgelucht worden
adem gehaald. Eindelijk verlost van die nooit stoppende ellende,
eindelijk vrij van pijn en verdriet, vrij van het gevoel van in een
ingemetselde kamer te zitten zonder ontsnappingsmogelijkheden.
Ook voor Niels en Dirk: eindelijk vrij van bezorgdheid, vrij van op de tenen te
lopen en te fluisteren, niet te weten hoe mijn humeur zal zijn en
angstvallig afwachten, om dan opgelucht te kunnen ademen, al kan het zo
weer omslaan. Geen geduw en getrek meer met de rolstoel, geen wankelende
moeder die zuchtend en kreunend door het huis wankelt, geen angst rond
het hart bij een raar geluid, geen meewarige blikken meer als je samen op stap bent.
Voor velen komt dit waarschijnlijk zeer hard over, ik besef dit. Besef dan ook dat
geen mens zich kan inbeelden wat een ander kan voelen of moet ondergaan.
Door hypocriet te zijn en alles onder te dekken met de mantel der liefde
en te verbergen onder een dik deken van stilzwijgen, versmoor je alle
gevoelens van die ander. Enkel mensen die in een gelijkaardige situatie
staan, kunnen dit aanvaarden, voor de anderen is en blijven dergelijke
uitspraken taboe. Het zij zo.
Donderdag 7 december 2006
Grijnzend, bijna uitdagend, staart de rolstoel me aan vanuit Dirks autokoffer.
Alsof hij me er - met gemene binnenpretjes - wil aan herinneren dat hij
lekker lang werkloos is. Kan je echt te ellendig zijn om in een speciale
rolstoel te zitten, vraag ik me vertwijfeld af?
De idee van wassen en aankleden benemen me de adem. Om dan nog een rondje te toeren
in deze mastodont. Nu is hij mijn redder in nood als het echt niet
anders lukt. Hij kan zowat alles om het me ge- makkelijker te maken bij
uitstappen. De verstelbare rug heb ik nodig om niet recht te moeten
zitten. De stevige hoofdsteun helpt om dat wattenhoofd vol koorts te
laten rusten. Als je dan al eens buiten komt met deze ijzeren Bertha,
denken mensen op slag dat je ook mentaal minder valide bent. Vriendelijk
zijn ze wel en erg behulpzaam. Anders dan toen ik nog trots op eigen
kracht in de winkel stond te schuifelen en rond te zwalpen als een
dronkenman en alle blikken op mij waren gericht. Verwijtende opmerkingen
als “amai en dat al zo vroeg op de dag”, samen met een meewarige blik op
zoon Niels als hij mij ondersteunde, terwijl ik me vastklampte aan alles
wat niet los zat.
Naast deze rolstoel heb ik nu ook een rolator, een looprek op wieltjes, gekregen
van het ziekenfonds. Handig voor lange afstanden van meer dan twee meter
en voor die twee keer per jaar dat we gaan winkelen op een ‘drafje’. In
de meeste winkels kan je niet eens binnen met een rolstoel en dan is die
rolator een uitkomst. Zo één keer in ’t jaar gebruik ik hem alleen. Het
kost me weer een spierontsteking om hem uit de auto te sleuren en het
restje energie in mijn lijf vloeit weg langs de straatstenen. Hij laat
de verwijtende ogen nu plaats maken voor meeleven en wat begrip.
Letterlijk en figuurlijk een houvast. Ze zouden een bord moeten maken
dat we rond onze nek kunnen dragen, trots als een mooi juweel, waarop
staat: “U ziet het misschien niet, maar ik ben mindervalide door die
verdomde CVS. Voor meer uitleg bel naar uw vertrouwensarts.”
Ah, mensen begrijpen niets, tot je ze er met hun neus opduwt. We halen onze toeters
en bellen boven, zodat mensen je met rust laten en je niet kwetsen met domme opmerkingen.
Vrijdag 8 december 2006
Met de moed der wanhoop en een grote portie verkeerde trots, verplicht ik mezelf om
de kerstversiering boven te halen. Gewoon wat prulletjes voor binnen.
Niet te veel of te zwaar, maak ik mezelf wijs. Eerst wat kleine
snuisterijen, maar al gauw worden dat hele pakken. Zelfs de
dwergkerstman op ons dak moet er aan geloven. Ik heb overal de pijn en
koorts van een bedlegerige, maar dat houdt me niet tegen. Ik moet deze
hele klus alleen klaren. Dit bangelijke lijf zal me deze keer niet
vertellen wat kan en vooral wat niet. Mond snoeren, verstand op nul en
verder zwalpen, stoel op, stoel af, naar boven, naar beneden. Half uit
de dakkapel hangend op risico van een duizelingwekkende val. Even daarna
bengelt de kerstman op het dak, om later te vast te stellen dat zijn
afneembaar hoofd achterste voren zit.
Alles wordt op zijn plaats gehesen. De twee kerstbomen die nog overblijven, sleur ik
heldhaftig uit het tuinhuis. Zelfs de buitenversiering hangt op.Te
bedenken dat ik alles deed in een dunne satijnen pyjama en met een
temperatuur rond het vriespunt. Tegen de tijd dat Niels van de unief
komt en Dirk van zijn werk, baadt dit huis in de geborgen warmte van een sfeervolle kerstsfeer.
De mannen zijn blij verrast om al dat moois, maar minder enthousiast over mijn
toestand. En ik fier op mezelf, de pijn en het doodzieke gevoel verbijtend.
Ziezo lijf, speel nu maar op, ik ben je toch te slim af geweest. Niet dus, want
korte tijd daarna weet ik niet meer waar te kruipen van de helse pijnen
en het ellendige koortsgevoel dat mijn hele lichaam vervult. Ik weet nu
al dat ik dit koppige doordrijven nog lang zal mogen bekopen.
Een keer of zo per jaar wil ik eens doen waar ik zin in heb. Niet in wat ik kan:
slapen, rusten, horizontaal liggen, puffen, kreunen, duizelen… In elk
geval heb ik een fitnessprogramma afgewerkt voor een gezonde medeburger.
Alleen ben ik dat niet. Het doet me trouwens denken aan die keer dat we
in het Universitaire Ziekenhuis Gasthuisberg waren voor informatie over
medicatie voor CVS. Het assistentje, nog zeer groen achter de oren,
vroeg ongeïnteresseerd of ik wel genoeg aan sport deed. Nou moe, niet dus!
Met het kersenpitkussen, dat ik steevast ‘persenkutkitten’ noem, in aanslag en
een halve apotheek pijnstillers en slaapmiddelen in mijn lijf, sukkel ik
voetje per voetje naar bed.
Zaterdag 9 december 2006
Nog voor ik mijn ogen open, merk ik iets ongewoon. Ik heb dit gevoel altijd om de
twee uur als ik wakker ben, maar deze keer is er iets meer. Een
overheersende, bijna niet te omschrijven pijn trekt door mijn hele
lichaam. Van het puntje van mijn hoofd tot het puntje van mijn kleine
teen. Ik probeer me voorzichtig op een zijde te rollen, om makkelijker
uit bed te sukkelen. Maar elke beweging doet mij zeer. Als ik
uiteindelijk naast mijn bed sta, loop ik zo krom, alsof iemand deze
nacht de pezen van mijn kuiten heeft aangespannen. Ah ja, gisteren:
kerstversiering! Proficiat Yoke, dat heb je weer flink gedaan. Als een
honderdjarige stap ik de kamer uit, niet wetende hoe ik die verdomde
trap te lijf moet gaan. Voorwaarts gaat niet. Achterwaarts dan maar?
Stevig vasthoudend aan de leuning hijs ik me naar beneden, bij elke stap een kreet van pijn.
Dirk kijkt me in de keuken berispend en toch ook begrijpend aan. Hij laat me even
tegen hem aanhangen, zachtjes masserend over mijn pijnlijke rug. Liever
niet; het doet te zeer. Na mijn arsenaal wondermedicatie en vooral de
opwekkende kop koffie vraag ik langs mijn neus weg of hij de grote
kerstboom in elkaar wil zetten. Een echte dwingeland ben ik en dat weet
ik maar al te best. Vroeger deed ik die dingen zelf en alles moest
gebeuren wanneer ik eraan dacht. Nu krijgt Dirk deze ondankbare taken,
die hij telkens met veel geduld en liefde doet. Hij weet, dat als ik
iets in het hoofd heb, dit moet gebeuren en hij begrijpt mijn onmacht om
het zelf niet te kunnen doen.
Als de grote boom er staat, begin ik samen met hem aan de versiering. Elke kerstbal
lijkt wel een kanonskogel en de slinger wordt overgenomen door mijn
wederhelft. Het draait me voor de ogen en ik duizel op mijn wankele
benen. Het koortsige gevoel dat nog niet weg was, steekt nu aardig de
kop op en ik moet gaan liggen. Toch wil ik meehelpen, want ergens zit er
bij mij de gedachte dat het misschien wel eens mijn - onze - laatste kerst zou kunnen zijn.
Meer en meer zie ik het niet meer zitten, zo erg dat afscheid nemen regelmatig ter
sprake komt, tot grote angst van Dirk, maar ook van mezelf. Een van de
ergste zaken is te weten dat je gaat sterven en misschien ook wanneer.
Maar het is even erg als je elke dag verder moet vechten tegen het
onoverwinnelijk monster in de camouflage van CVS. Niemand zou zoiets
moeten ervaren. Het is onmenselijk om dit te moeten dragen, dag in, dag
uit en je goed blijven voordoen naar je zoon, je man en de rest van de
wereld. Meer en meer zie ik dat er geen andere uitweg is. Dat ik moet
kiezen voor iets dat mensonwaardig is: bewust te sterven om te
ontsnappen aan de nooit loslatende ziekte. Ik wens het mijn ergste
vijand niet toe en leef mee met Dirk, die ook met deze angst moet leven.
De dag eindigt wat in mineur, doorweven van pijn, ziek zijn en doemgedachten.
Dinsdag 12 december 2006
Vandaag is het een dag geweest als alle andere, met het verschil dat Marleen er is.
Als ik in de relax zit, uitgeput en niet goed wetend hoe ik het nog een
paar uur moet uitzingen voor het bedtijd is, zie ik de lampen van haar
auto op de oprit. Te moe om recht te staan, maar blij dat ze er is.
Wanneer ik eindelijk uit de zetel ben gekropen en op ‘mijn’ drafje naar
de voordeur loop, is Niels me van boven komend, al lang voorbij gestoken
en opent hij glimlachend de voordeur. Ook hij weet, net als Dirk,
hoeveel ik aan Marleen heb en aan haar eigen vertrouwde manier van doen.
Nog voor we elkaar een knuffel geven, zitten we al te vertellen. Wij weten altijd
wel waarover te praten en geen geheim is heilig bij ons. Terwijl we
babbelen, lig ik gedwee op de strandstoel. Met een geurig kopje
cappuccino en een sigaretje erbij, krijgen gewone verhalen een andere
dimensie. Soms besluit mijn stem dat het meer dan genoeg is geweest en
verdwijnt ze achterbaks in het niets. Stilzwijgend liggen en gewoon
wachten tot ze terugkomt is dan de boodschap. Of ik grijp onopvallend
naar de steken in mijn op hol slaand hart, dat zoveel gepraat niet gewoon is.
Marleen trekt even onopvallend de wenkbrauw op. Meer moet dat niet zijn. Wij begrijpen
elkaar ook zonder woorden. Waarom we dan zoveel tateren? Ah, het kan zo'n deugd doen.
Als de tijd om op te stappen er komt, zegt ze: “Ik ben weg, want je ogen staan weer
vol water”. Een signaal dat ik er onder door zit en mijn energie al
sterk in het rood staat. Marleen denkt dat we in een vroeger leven één
en dezelfde persoon waren. “Ik krijg er kippenvel van”, fluistert ze mij
toe. Terwijl ik wat schaapachtig lach, rijzen de haren op mijn arm ook omhoog.
Dinsdag 19 december 2006
Marleen loopt vanavond langs met haar immer aanwezige warmte en een koffer vol
schoonheidsproducten. Ze geeft me haar echt grootste verwennerij.
Gelaatsverzorging, handen en voeten, alles moet eraan geloven. Op de
keukentafel worden potjes en zalfjes professioneel uitgestald en ik leg
me behaaglijk op de strandstoel, die uitzonderlijk als behandelingstafel dient.
Met een emmertje warm water in aanslag, een handspons en handdoek, gaat ze
voorzichtig aan de slag, bang om me pijn te doen. Het kleinste spiertje
speelt op en dat weet ze. Ze laat haar handen rustig het behaaglijke
werk doen. Gelaatsreiniging, maskertje, lekker warm water,
gelaatscrème wordt zachtjes ingemasseerd. Daarna komen de nagels aan de
beurt. Zo moet ik zelf eens niet beverig met nagellak omspringen voor
het komende kerstfeest. Zelfs de voetjes worden met heel veel liefde en
toewijding verzorgd. Wat een luxe, wat een zaligheid! Dit is de beste
behandeling die ik sinds mijn ziekte heb ondergaan. Het voelt lekker
ontspannen. Na de behandeling blijf ik heerlijk nagenieten, terwijl ze
opruimt. Onbetaalbaar en tussendoor nog een fijne babbel. Zo’n aanpak
zou moeten terugbetaald worden voor CVS. Een betere bestaat niet. Goed
gezelschap dat je in de watten legt.
Donderdag 21 december 2006
Gisteren onderging buurvrouw Lydia een ingreep aan een pijnlijke teen. Ik wil
haar absoluut bezoeken. Alleen heb ik het gevoel dat ik er in mijn
toestand erger aan toe ben dan de meeste mensen die in het ziekenhuis
verblijven. Zeer ziek, koortsig, heel veel pijn en een groot gat waar
energie zou moeten zitten. Buurvrouw blijft maar tot morgen in het
ziekenhuis en heeft me nog op het hart gedrukt haar later thuis een
bezoekje te brengen. Gelijk heeft ze, maar ik wil er absoluut naar toe.
Oppervlakkig verfris ik mij en stap duizelig en hangerig in de auto.
De rit naar het ziekenhuis lijkt niet te stoppen, hoewel het maar een kwartiertje
rijden is. Alles danst op en neer voor mijn vermoeide ogen. Ik word
misselijk van die deinende beelden. De extra concentratie om geen
ongelukken te veroorzaken, vergen meer van me dan ik inschat. Eens op de
parking voor mensen met een handicap, merk ik dat er alleen nog maar
plaatsen ver van de hoofdingang vrij zijn. Doorgaans laat ik de portier
me met de rolstoel brengen, maar vandaag wil ik met de rolator. Ik vraag
het ding nu even mee te willen werken, maar het lijkt wel of het denkt
“als jij koppig bent, ik ook” en laat zich niet zonder letterlijke slag
of stoot uit de auto sleuren.
Mijn arm en schouder krijgen een venijnige steek. Zonder een greintje energie begin
ik aan mijn calvarietocht. Voetje voor voetje schuifel ik naar de
hoofdingang, die verdacht veraf ligt. Na een paar metertjes moet ik halt
houden en ik zie in de ruit de andere bezoekers en patiënten voorbij me
lopen als in een versnelde montage. Zelf blijf ik stil staan en zie
mezelf hoe de anderen me eigenlijk altijd zien als ik buiten kom met de
rolator of de rolstoel: een mindervalide.
Ook op mijn aangezicht staat het af te lezen in torenhoge letters. Het raakt me
onverwachts, als een bliksemschicht bij heldere hemel. Het maakt me
moedeloos te moeten toegeven dat ik zelfs dit niet meer kan. Hulp vragen
zou kunnen, maar dat doe ik koppig niet. Ik kan geen kant meer op, niet
terug en niet verder. Op dit moment zou ik willen dat er iemand komt met
een verlossende prik. Ik wil hier ter plekke dood.
Met de moed der wanhoop verzet ik elke minuut een voet en na een half uur bereik ik
doodziek de ingang. Aan de balie vraag ik met een hese wegvallende stem
waar buurvrouw ligt. Het valt me plots te binnen dat zij niet hier, maar
in een ander ziekenhuis van de stad is opgenomen. Ik kan mezelf wel
tegen het hoofd slaan, maar de kracht ontbreekt. De vriendelijke dame
van de balie contacteert even het andere ziekenhuis. Ik hou me, verlegen
voor mijn blunder, voor de domme.
“Zal ik een bode vragen een rolstoel te brengen?” vraagt de receptioniste. Koppig
bedank ik en zeg haar dat het wel zal lukken.
Twee uur later ben ik op weg naar het juiste ziekenhuis. Gelukkig gaat het hier
vlugger en spoedig sta ik bij buurvrouw op de kamer. Nooit meer doen,
maar ik ben ongelooflijk blij dat ik het haalde. Na een kort bezoek
beloof ik haar thuis op te zoeken. Onderweg naar huis stop ik nog even
aan een winkel. Het lijkt er op dat ik nooit meer thuis zal raken. Enige
lichtpuntje, vriendin Marleen staat daar met haar twee zonen. Ze zegt
dat ik er goed uitzie. Voor Marleen geen geheimen. Ik drop een zwaar pak
aan hun huis, ga nog langs de apotheek voor mijn medicatie en eindeloze
uren later ben ik weer thuis. Een rit van vijftien minuten heeft vandaag
helse, onaangename wendingen gekregen.
’s Avonds vertel ik Dirk met horten en stoten mijn verhaal om in een onbedwingbare
huilbui uit te barsten. Het komt van zeer diep en ik zeg vertwijfeld dat
ik niet weet of ik dit nog kan volhouden. Dirk streelt zachtjes mijn
zere arm. Hij begrijpt het maar al te goed. Hem ook doet dit alles pijn.
Hij doet hartstikke zijn best om het me zo gemakkelijk mogelijk te
maken. Nooit te oud om te leren, denk ik in het besef dat dit hoofdje
van mij altijd even koppig zal blijven. Ik kruip heel vroeg in bed en
draai voor enkele uurtjes in een bodemloze slaap, om dan midden in de
nacht op te staan en daarna weer te gaan slapen tot de ochtend.
Zondag 24 december 2006
De dag verloopt moeizaam. Ik voel dat ik op de puntjes van mijn tenen moet
lopen om te doen alsof alles meevalt. Deze feestdagen wil ik er gezellig
bij zijn, maar het gaat me niet meer af. Ik ben te ziek en elk woord
moet ik tien keer omdraaien om niet uit te vliegen. Ik ben uitzinnig van
ellende en zou de hele wereld willen stukslaan. Ieder woord maakt me
prikkelbaar. Ik ben me daar zeer goed van bewust, maar het is sterker
dan mezelf. ’s Avonds gaan we naar de kerstviering en ik voel me erg emotioneel.
Na de eredienst komen de pastoor en enkele bekenden een praatje maken. Het
doet me deugd hen te zien. Thuis worden pakjes geopend en kiekjes
genomen. Heimelijk denk ik dat het wel de laatste kunnen zijn met mij
erbij. Dirk is blij met zijn nieuwe GPS. Het ding kan zelfs kaarten van
Amerika opslaan. Alle wegen in binnen- en buitenland kan hij vinden en
het toestelletje brengt je feilloos waar je naartoe moet. Geen
bestemming te ver of te afgelegen, vinden zal hij ze. Maar hij heeft
geen enkele route, geen enkele plaats die je kan intikken om van die CVS
af te komen. Dat is zelfs voor deze GPS een doodlopende straat.
Uiterlijk probeer ik me gedeisd, goed en vrolijk te houden, maar
binnenin vloeien de tranen van ellende en onmacht, van verdriet en
angst. Wat zal volgend jaar ons brengen? Zal ik er nog zijn en zo ja,
hoe? Weer opgelucht dat ik deze dag zonder te veel kleerscheuren heb
doorstaan, ga ik slapen, dromend van een gezellige kerst zoals vroeger…
Ah ja, vroeger…
Dinsdag 26 december 2006
Vandaag is het kerstfeest van oma en opa, sinds een paar jaar bij tante Ann en oom
Rafaël. Ik dirk me met moeite op. Geen haar op mijn zere hoofd zou er
aan denken om ergens naartoe te gaan op een andere dag. Maar vandaag
maak ik een extra inspanning voor mijn petekind Sarah en om de familie
nog eens te kunnen zien, al is het waarschijnlijk maar voor een uurtje.
Gepakt met geschenkjes en de rolstoel in aanslag rijden we bij hen aan. Er heerst
al een gezellige drukte. Ik krijg een glaasje champagne aangereikt en
dankbaar nip ik ervan. Hier en daar luister ik naar verhalen en doe soms
een praatje mee, maar na een uurtje zit het er voor mij helemaal op.
Eten doe ik nooit op een feest. Te vermoeiend. Dirk brengt me naar huis
en bed. Ik wil graag tegen de avond nog eens terug en Dirk belooft me om
me te komen oppikken als hij geen tegenbericht krijgt. Ik val dadelijk
in slaap en word vreselijk ziek wakker. Even denk ik om af te zeggen,
maar ik wou petekind haar nieuwjaarsbrief zo graag horen en haar de
pakjes willen geven die we samen zijn gaan uitkiezen.
Als Dirk toekomt, ziet hij dat het niet bijster gaat en maant mij aan thuis te
blijven. Maar ik wil mee. Eens daar, probeer ik me zo goed mogelijk te
houden en al vlug krijg ik een prachtige brief voorgelezen van Sarah.
Als toetje spelen de meisjes van schoonzus nog eens hun prachtige muziek op viool en cello.
Met de oudste dochter Lore, die petekind is van Dirk, heb ik een fijn gesprek. Ook met
tante Lieve kan ik vrijuit praten over onze gevoelens. Een oudere tante
komt erbij zitten en informeert hoe het met me gaat. Zonder een antwoord
af te wachten zegt ze dat ik er goed uit zie. Het gaat mij precies
beter. Ik zwijg en kijk even naar tante Lieve, waarmee ik net een gesprek had over sterven.
Als we buiten een sigaretje gaan roken, vraagt Lieve welk weer het moet zijn op mijn
begrafenis. Ik vind het een geweldige vraag. Ze begrijpt mij volkomen.
“Het moet regenen”, antwoord ik. Dat hoort erbij. “Is it raining in
heaven? Do you want us to cry?”, zingt Queen. Als we binnen zijn, grap
ik dat ze misschien over dertig jaar zal zeggen: “Zeg Yoke, hoe zit dat nou? We zijn al dertig jaar verder!”
We nemen afscheid en buiten komt Dirk’s tante nog vlug met een pakje voor me.
Zomaar. Het doet me wat en een beetje ontroerd stap ik de auto in, weer naar huis.
Vrijdag 29 december 2006
Deze dag tussen Kerstmis en oudejaarsavond lukt het niet meer! Ik ben helemaal
op. Doodziek van de afgelopen drukke dagen. Het constant willen goed
houden eist vandaag zijn zware tol. De rekening wordt gepresenteerd en
nog niet zo’n klein beetje. Ik voel dat ik me bijna niet kan bedwingen
om het uit te schreeuwen van ziek zijn, ellende, helse pijnen en een
humeur om op te slaan. Liefst zou ik van pure onmacht alles stuk willen
slaan. Ik probeer me zo gedeisd mogelijk te houden en mijn mannen zoveel
mogelijk uit de weg te gaan om geen confrontatie te moeten aangaan.
Dirk merkt dadelijk dat het zeer slecht gaat, want als hij in de ene kamer komt,
slof ik dadelijk naar een andere. Op zijn vragen en opmerkingen komt
niet meer dan een gezucht of gekreun als antwoord. Diep van binnen voel
ik de woede tegen mijn ziek zijn opborrelen en ik tracht zoveel mogelijk
in bed te blijven. Ook Niels voelt dit aan en houdt zich stil. Vandaag
geen aai over zijn hoofd… Als ik ’s avonds, tegen beter weten in,
toch mee aan het avondeten aanschuif voor
de gezelligheid, barst om een kleinigheid de bom. Iets op de tafel zint
me niet en ik schiet uit naar Dirk op een manier die niet meer te
verantwoorden is. Terwijl ik mijn rake, venijnige klappen uitdeel, zie
ik Dirk de harde woorden opvangen en vertwijfeld kijken. Toch blijft hij
rustig en tracht alles in orde te brengen. Niets kan dit humeur van mij
nog sussen. Ik zoek een zondebok en ook nu is het alweer Dirk geworden.
Ik wéét wat ik doe en besef dat het niet eerlijk is, maar niemand kan inschatten hoe
verdomd ellendig en rotziek ik me voel. Bij elk hard woord krimt Dirk in
mekaar, innerlijk, want uiterlijk houdt hij zich sterk en rustig. Ik
raak hem waar ik kan, op zijn gevoeligste plekken .Ik ben de bokser die
een rechtse en linkse uitdeelt en slaat tot bijna een knock out en Dirk
is de andere bokser die enkel en alleen incasseert, opnieuw en opnieuw,
zonder zelf uit te halen, zonder die ene genadeloze slag toe te dienen
die hij zo gemakkelijk zou kunnen uitdelen.
Niels komt tussenbeide en verdedigt zijn paps. Een huilbui van jewelste is de
reactie. Een huilen dat komt door ontreddering, vertwijfeling, pijn en
vooral schuldgevoelens. Huilend loop ik naar de achterkeuken en ik kan
niet meer stoppen met dit tranendal. In de keuken neem ik, voor de
ontdane gezichten van mijn mannen, mijn slaapmedicatie en loop huilend
naar boven. Wég, weg van alles en iedereen, maar vooral weg van mezelf.
In bed rol ik me in foetushouding en alle stoppen slaan door. Niels komt
de kamer binnen en verontschuldigt zich, maar ik schreeuw het uit dat ik
best weet dat hij gelijk heeft. Dirk komt erbij en tracht mijn arm te
strelen. Als een gewond dier trek ik mij angstig weg. Met veel moeite
laten ze me alleen, onbedaarlijk huilend voor wat ik heb aangericht.
Als ik na lange tijd wat tot bedaren kom, weet ik dat dit zo niet meer verder kan.
Het is trouwens de eerste keer dat Niels me zo zag en dat is voor mij
onvergeeflijk. En Dirk, wat doe ik mijn liefste aan? Hoeveel moet hij
nog incasseren? Het is genoeg geweest. Er draait een knop in mijn hoofd
om. Ik moet hier weg. Ik moet mijn mannen beschermen tegen zulke
uitvallen die er niet beter op worden. Het is sterker dan mezelf, door
die rotziekte die maar niet wil wijken. Ik zal uit dit leven stappen, om
mijn mannen te vrijwaren van nog meer ellende.
Vanaf dat moment word ik rustiger en zeer koel. Alsof alle gevoelens met dit
besluit zijn weggesneden. Maar goed ook, want ik kan me nu geen
sentiment veroorloven. Ik blijf in bed en reageer niet als Dirk eens
komt checken, ongerust als hij is. Als iedereen slaapt, sta ik op als
een dief in de nacht. In de spiegel zie ik een gezicht zonder mimiek,
hard en koud. Ik schrijf een kort briefje naar Dirk, waarin ik uitleg
dat ik het tracht vol te houden tot na de examens van Niels. Dan stap ik
uit dit leven. Mijn besluit staat vast.
Voor Dirk schrijf ik een briefje waarin ik hem vraag iemand van zijn vrienden mee
te nemen om in mijn plaats naar de oudejaarsshow van Geert Hoste te
gaan. Tickets die ik als kerstcadeau had gegeven. Ik dwaal herhaaldelijk
die nacht stilletjes in huis rond, een huis dat mij nu zeer vreemd en
koud lijkt. De dag erna blijf ik in bed met extra medicatie en vermijd
elk contact met de mannen. Eenmaal sta ik overdag op en knik koel tegen
Niels als die vraagt of het gaat. Tegen Dirk zeg ik geen woord en sla alle toenadering af.
bron:
http://www.yokeboon.be/pagina8.html
|