Follow FrankTwisk on Twitter  
   

 

 

 

 

Fluge/Mella:

rituximab (met onderhoudsdoseringen)

langdurig effectief in grote ME/CVS-patientengroep.

 

 

 

 


 

 

 

 

Uit een in 2011 gepubliceerde studie van dr. Øystein Fluge, prof. Olav Mella en collega's bleek

dat rituximab een uitgesteld positief effect had op ongeveer 2/3 van de ME-CVS-patiënten.

 

Rituximab schakelt gezonde en ongezonde B-cellen (afweercellen met een CD-20-merker) uit.

 

Omdat een aantal patiënten na een tijd (gedeeltelijk of geheel) terugvielen, onderzochten

Fluge e.a. het effect van Rituximab met herhalingsinjecties (na 3, 6, 10 en 15 maanden).

 

Van de 18 patiënten (64%) waarvan de symptomen (sterk) afgenomen waren na 1 jaar,

bleek dat 7 (25%) na 3 jaar toch weer geheel of gedeeltelijk teruggevallen was.

 

De onderzoekers vermoeden dat Rituximab een (sterk) positief effect heeft op de symptomen,

omdat (een deel van de) ME/CVS-patiënten een auto-immuunziekte zou hebben.

 

 

 

 

Goed nieuws, omdat het wederom aantoont dat ME/CVS primair een immunologische ziekte is

en omdat er een bestaand geneesmiddel is dat effectief lijkt te zijn (in een grote subgroep).

 

De onderzoekers beschrijven in het artikel ook een aantal lopende onderzoeksprojecten:

  • een grootschalig gerandomiseerd onderzoek met een placebogroep: RituxME.
  • een onderzoeksproject naar het mogelijk disfunctioneren van de endotheelcellen,
  • waardoor de zuurstoftoevoer naar spieren, hersenen etc. verstoord zou kunnen worden.

  • een onderzoeksproject naar de werking van de darmen (gastro-intestinale disfunctie").
  • een onderzoeksproject naar het effect van Rituximab op prestaties bij dubbele fietstesten.

Gelet op de duur van het onderzoek zal het tot 2016/2017 duren,

alvorens de onderzoeksresultaten van RituxME bekend zullen zijn.

 

Twee onderzoeksvragen blijven, jammer genoeg, voorlopig onbeantwoord:

 

Is Rituximab een symptomatische behandeling of een genezende behandeling?

 

Gelet op het terugvallen van een deel van de patiëntengroep lijkt het op dat eerste.

 

De interessante vervolgvraag is dan:

wat is de primaire oorzaak van (Th2-dominante) immuunactivatie/immuundisfunctie in ME/CVS?

 

Waarom reageert een (substantieel) deel van de patiëntengroep wel (al is het maar tijdelijk)

en een ander (substantieel) deel van de patienténgroep tijdelijk of niet op Rituximab?

 

Verklaart het begin van de ziekte (sudden/infectie, geleidelijk) het effect dat Rituximab heeft?

Of spelen andere factoren een hoofdrol in het positieve effect van Rituximab?

 

 

 

Tot slot nog een "grappig" detail (gelet op zijn uitlatingen over ME en CVS, zoals hier en hier):

Prof. Simon Wessely begrijpt niet waarom het publiek maar blijft denken dat CVS tussen de oren zit...

 

 


 

In de media:

 

Zeer magertjes tot nu toe, CGT-nieuws scoort kennelijk beter...

 

 

 

 

 

 


 

 

 

B-lymphocyte depletion in Myalgic Encephalopathy/chronic fatigue syndrome.

An open-label phase II Study with rituximab maintenance treatment.

PLoS ONE 10(7): e0129898. doi:10.1371/journal.pone.0129898.

Fluge Ø, Risa K, Lunde S, Alme K, Rekeland IG, Sapkota D, Kristoffersen EK, Sørland K, Bruland O, Dahl O, Mell O.

 

 

Abstract

 

Background

 

Myalgic Encephalopathy/Chronic Fatigue Syndrome (ME/CFS)

is a disease of unknown etiology.

 

We previously reported a pilot case series

followed by a small, randomized, placebo-controlled phase II study,

suggesting that B-cell depletion using the monoclonal anti-CD20 antibody rituximab

can yield clinical benefit in ME/CFS.

 

 

Methods

 

In this single-center, open-label, one-armed phase II study (NCT01156909),

29 patients were included for

treatment with rituximab (500 mg/m 2) two infusions two weeks apart,

followed by maintenance rituximab infusions after 3, 6, 10 and 15 months, and

with follow-up for 36 months.

 

 

Findings

 

Major or moderate responses,

predefined as lasting improvements in self-reported Fatigue score,

were detected in 18 out of 29 patients (intention to treat).

 

Clinically significant responses were seen in 18 out of 28 patients (64%)

receiving rituximab maintenance treatment.

 

For these 18 patients,

the mean response durations within the 156 weeks study period

were 105 weeks in 14 major responders, and

69 weeks in four moderate responders.

 

At end of follow-up (36 months),

11 out of 18 responding patients were still in ongoing clinical remission.

 

For major responders, the mean lag time

from first rituximab infusion until start of clinical response was 23 weeks (range 8–66).

 

Among the nine patients from the placebo group in the previous randomized study

with no significant improvement during 12 months follow-up after saline infusions,

six achieved a clinical response before 12 months after rituximab maintenance infusions

in the present study.

 

Two patients had an allergic reaction to rituximab and

two had an episode of uncomplicated late-onset neutropenia.

 

Eight patients experienced one or more transient symptom flares after rituximab infusions.

 

There was no unexpected toxicity.

 

 

Conclusion

 

In a subgroup of ME/CFS patients,

prolonged B-cell depletion with rituximab maintenance infusions

was associated with sustained clinical responses.

 

The observed patterns of delayed responses and relapse after B-cell depletion and regeneration,

a three times higher disease prevalence in women than in men, and

a previously demonstrated increase in B-cell lymphoma risk for elderly ME/CFS patients,

suggest that ME/CFS may be a variant of an autoimmune disease.

 

 

http://www.plosone.org/article/fetchObject.action?uri=info:doi/10.1371/journal.pone.0129898&representation=PDF